dinsdag 29 juli 2025

Levitatie.

 

Want misschien zweven wij niet om weg te gaan, maar omdat de ziel, wanneer zij haar ware oorsprong herinnert, niet anders kán dan terugkeren naar het licht waaruit zij ooit stil werd geboren.



De spirituele betekenis van levitatie gaat veel verder dan het fysieke idee van zweven of gewichtloosheid. In spirituele en mystieke tradities wordt levitatie meestal symbolisch opgevat als uitdrukking van innerlijke zuiverheid, verlichting of transcendentie. Levitatie symboliseert het overstijgen van de aardse beperkingen, zoals het fysieke lichaam, het ego, begeerte en gehechtheid aan de aardse wereld. In deze zin is zweven een teken dat de ziel zich losmaakt van het zwaartepunt van het ik, de zwaarte van begeerte, van angst of trots en zich richt op het goddelijke of hogere zelf. In veel mystieke tradities, zoals het boeddhisme, hindoeïsme en christelijke mystiek, wordt levitatie toegeschreven aan heiligen, yogi’s of verlichte entiteiten. Het zweven symboliseert dan de innerlijke lichtheid van het hart, een ziel die vrij is van zonde, gehechtheid of karma. In het Tibetaans boeddhisme wordt gezegd dat zeer gevorderde monniken die mediteren licht worden als een veertje, zowel fysiek als symbolisch. Levitatie kan ook symbool staan voor een diepere eenheid met het universele bewustzijn of God. Het is het beeld van een ziel die niet langer begrensd is door natuurkundige wetten, omdat zij zichzelf volledig heeft afgestemd op een hogere orde. Levitatie is dan ook geen magie meer, maar een manifestatie van harmonie met de bron van alle zijn. In sommige mystieke verslagen, zoals bij heiligen als Franciscus van Assisi of Teresa van Ávila wordt levitatie niet gezocht, maar gebeurt het spontaan tijdens diepe gebedservaringen. Het wordt dan gezien als een uitdrukking van een vervoering van de ziel, waarin het lichaam als vanzelf wordt meegevoerd, als een fysieke weerspiegeling van een spirituele extase.

Levitatie, spiritueel gezien, is het beeld van een mens die zijn zwaarte loslaat. Die boven zichzelf uitstijgt, omdat hij zijn diepste centrum niet langer in het aardse, maar in het goddelijke vindt.

Er zijn momenten, zeldzaam maar werkelijk, waarop het lijkt alsof de zwaarte van het bestaan even wijkt. Alsof het hart, vrij van verlangen, geen gewicht meer draagt. In die stilte komt een ander beeld naar voren, het beeld van de ziel of het bewustzijn dat leviteert. Levitatie is dan geen wonder van de natuur, maar moet worden gezien als taal van de geest. Niet als het breken van de zwaartekracht, maar als het doorzien ervan. Wie zweeft, is niet weggelopen van de wereld, nee hij is juist dieper doorgedrongen tot haar oorsprong. Daar waar de dingen hun zwaarte verliezen en het licht hun dragende kracht wordt. Zweven is een symbool. Het is de taal van een mens die zichzelf is vergeten. Niet omdat hij verward is, maar omdat hij zich herinnert dat hij niet louter lichaam is, niet louter zijn denken en niet alleen angst. De zwevende mens is niet bovennatuurlijk, hij is doorzichtig geworden. Leeg van zichzelf en daardoor vol van iets anders. Iets groters, iets stiller.

In vele tradities zweven de wijzen. Niet om te vluchten, maar omdat zij geen houvast meer zoeken in wat voorbijgaat. Zij zijn losgeraakt van bezit, van roem, van oordeel en van verwachting. Hun ziel is stil geworden en wie stil is, wordt licht.

Moeten we dit nu letterlijk opvatten? Misschien. Maar belangrijker is de vraag wat dit alles nu betekent voor ons. Misschien zweven wij weliswaar niet fysiek, maar we kennen momenten waarop we ons lichter voelen. Een moment wanneer we iemand intens liefhebben zonder iets terug te vragen. Als we vol overgave iemand vergeven. Als we een belangrijk moment in ons leven bewuster dan ooit meemaken en dan het gevoel ervaren, even los van de grond te komen. Als we de stilte willen binnentreden en even niets meer willen zijn, behalve aanwezig. Dan, in dat subtiele moment, vindt een andere zwaartekracht ons. Geen die ons naar beneden trekt, maar die ons naar binnen leidt. Naar de kern, naar onze bron. Naar een punt waar hemel en aarde elkaar raken en waar de ziel niet stijgt om te ontsnappen, maar zweeft omdat ze thuiskomt. Want levitatie in spirituele zin is geen vlucht van de wereld, maar een aanraking met haar diepste waarheid, namelijk dat wij, in onze lichtheid, onsterfelijk en oneindig zijn. En misschien is het niet de zwaarte die ons bindt aan de aarde, maar het vergeten van het feit dat wij al konden zweven, niet met ons lichaam, maar met de ziel die zich herinnert waar het licht vandaan komt.


 De zwevende mens


mijn lijf ontvlucht zijn gewicht

alsof zwaarte zich schaamde

mij voortdurend vast te houden


aarde onder mij blijft achter

in verbazing rond het onverwachte

als lege vorm van het onbedachte


er is geen wil, geen streven

alleen de stilte die zich ontsluit

als een opening van binnenuit


lucht is geen plaats voor mij

als toestand van lichtheid

stilte en gekozen afscheid


waarin het denken oplost

als mist door de zon

zonder einde noch bron


licht dat zich herinnert

dat ik ooit mens was

in deze gekooide ruimte


de hemel is rondom mij

in mijn vederen bestaan

om vluchtig weg te gaan


zweven is een toestand

gedragen door oneindigheid

in licht dat mij omhoog leidt


pilaren van bewustzijn

dragen mij zonder last

ik zweef zeker en vast



J.J.v.Verre.




zondag 20 juli 2025

Thales van Milete.

Thales van Milete (ca. 624 v. Chr.- ca. 546 v. Chr.) was een van de eerste bekende Griekse filosofen. Hij was ook wiskundige en astronoom en ziener van de kosmos.


In de 6e eeuw voor Christus, aan de kust van Klein-Azië, ontwaakte een nieuw soort denken. Thales van Miletus was een burger van de bloeiende Griekse havenstad Milete, dat gelegen was in Ionië, het huidige Turkije. Hij wordt vaak beschouwd als de eerste filosoof in de Westerse traditie. Thales probeerde de wereld te verklaren zonder zich te beroepen op mythologie of goden, wat revolutionair was. Hij stelde dat water de oerstof (archê) van alles is. Alles is uit water voortgekomen en alles keert terug tot water. Maar waarom koos hij water als oerstof? Mogelijk vanwege de rol van vocht in het levende organisme. Observaties welke hij deed bij verdamping en regen. Water als verbindend element, niet alleen tastbaar zoals in zeeën en rivieren, maar ook als de fundamentele essentie waaruit al het leven voortkomt en waarin het samenkomt. In dat beeld past regen op een bijzonder symbolische en natuurlijke manier. Hoewel men in de tijd van Thales de moderne wetenschap van waterkringloop(verdamping – condensatie - neerslag) nog niet kende, zoals wij die nu kennen, zal hij wel geobserveerd hebben dat water uit bekkens verdwijnt(verdamping). Dat er wolken verschijnen en weer verdwijnen, dat regen het land bevochtigd, waarna planten gaan groeien. Vanuit een natuurfilosofisch perspectief kan regen dus worden gezien als een manier waarop water zich herverdeelt. Water stijgt op, keert terug, voedt en verbindt. In een wereldbeeld waarin de kosmos nog als een levende eenheid werd gezien, is regen ook letterlijk een brug tussen boven en beneden. Water stijgt op uit de zee of uit een plas, komt dan in de lucht( de hemel) en daalt neer als regen, die weer het land voedt, het leven wekt en de rivieren weer vult. Regen, dus water is een kringloop van verbinding. Tussen hemel en aarde, tussen zeeën en rivieren en tussen wolken en levende entiteiten. Als Thales sprak van water als het begin van alles, dan is regen een herinnering aan dat begin. Elke regenbui is als een echo van de oerstof die alles doordringt. Regen maakt dode grond weer levend, het is scheppend! Waar regen valt, ontstaat beweging, groei en verandering. Misschien stond Thales ooit in de heuvels van Milete, keek naar een opkomende storm boven zee en dacht: “Kijk daar keert het weer terug. De wereld spreekt in druppels. En alles wat leeft, herkent het geluid. “ Regen is de dans van water over het land en in het denken van Thales zou het een krachtig bewijs zijn geweest van hoe het ene element alle dingen doordringt, verbindt en tot leven wekt.

Thalus wordt ook gezien als de vader van de Griekse meetkunde en een soort brugfiguur tussen de praktische wiskunde van oudere culturen ( zoals Egypte en Babylon) en de rationele, abstracte benadering die later zo kenmerkend werd voor het Griekse denken. Volgens Herodotus en ook latere bronnen reisde Thales naar Egypte, waar hij leerde van Egyptische priesters en landmeters. In Egypte werd geometrie vooral toegepast bij het meten van landbouwgrond na de jaarlijkse overstromingen van de Nijl. Het maken van kaarsrechte lijnen, hoeken en eenvoudige constructies. En natuurlijk de metingen voor het bouwen van tempels en piramides. Hij leerde hoe je de hoogte van een object kan weten als je de lengte van de schaduw meet op een gegeven tijdstip (hoekmeting). Thales keek verder dan het praktische gebruik, want hij begon geometrische principes als universele waarheden te zien, los van de directe toepassing. Thales was waarschijnlijk de eerste die wiskundige beweringen logisch probeerde te bewijzen, in plaats van ze alleen te gebruiken. Volgens traditionele opvattingen o.a. via Proclus heeft hij als eerste de stelling bewezen dat de basishoeken van een gelijkbenige driehoek gelijk zijn. Dat een cirkel wordt doorsneden door haar middellijn. Dat de overstaande hoeken bij twee snijdende lijnen gelijk zijn. Ook de stelling van Thales, die stelt dat een driehoek ingeschreven in een cirkel waarvan één zijde een middellijn is, een rechthoekige driehoek is. Deze stellingen lijken eenvoudig, maar ze tonen aan dat ruimte en vormen begrijpelijk zijn via logica, niet enkel observatie of ervaring. Hiermee bedoel ik, dat vóór de tijd van Thales, de mensen vormen en ruimte begrepen door wat ze zagen of deden. Een metselaar wist dat hoeken van 90 graden belangrijk zijn, omdat het werkte in de praktijk. Een Egyptische landmeter gebruikte touwen en knopen om driehoeken te maken, gebaseerd op ervaring. De ervaring zegt: ”Als ik dit zo doe, dan past het”. Maar dat is geen verklaring, maar het is weten dát iets werkt, niet waarom het werkt. Thales begon voor het eerst na te enken in termen van universele redenaties. Hij vroeg zich af: “Kan ik bewijzen dat twee hoeken altijd gelijk zijn, ongeacht hoe groot of klein een driehoek is?” Zijn antwoord kwam niet uit het meten van stenen of tekenen op het harde zand, maar uit het redeneren met abstracte vormen en begrippen. Dat was de geboorte van de wiskunde als wetenschap. Thales bracht wiskunde van ambacht naar wetenschap. Hij liet zien dat vormen van de wereld begrepen kunnen worden door het denken zelf, via logica, deductie naar bewijs. Als het bewijs is geleverd hoef je niet telkens opnieuw te meten of te experimenteren. Want je kunt de universele wetten van de ruimte ontdekken die overal binnen ons universum gelden.

Hoewel Thales vooral bekend staat als de eerste rationele denker, zit er ook een spirituele onderstroom in zijn wereldbeeld. Zijn filosofie is niet spiritueel in de zin van rituelen of godsdienst, maar wel in een oer filosofische zin, dat wil zeggen het is een zoektocht naar de diepere eenheid, ordening en levendigheid van de kosmos. Zijn uitspraak: “Alles is water “, klinkt misschien als natuurwetenschap, maar het is ook een diep spiritueel idee van eenheid. Alles wat bestaat, komt uit één bron. Het zichtbare is slechts een verschijningsvorm van een onderliggend principe. Die oerstof, water, is niet zomaar materie, maar de drager van leven, van verandering en samenhang. In spirituele tradities zie je vaak dezelfde gedachten terug: één oorsprong en veel verschijningsvormen. Zoals brahman in het hindoeïsme of Tao in het taoïsme. Volgens Aristoteles zou Thales ook hebben gezegd: “Alles is goden “. Dat betekent niet dat hij geloofde in Zeus of Apollo als personen, maar dat hij dacht dat de kosmos een levend geheel is. Dingen zijn niet dood of inert, maar ze hebben een soort levensadem of innerlijk beginsel. Misschien zal hij hebben gedacht aan een vorm van ziel in de natuur, of aan een innerlijke drang tot beweging, tot vorming. Voor Thales was de wereld geen mechanische machine, maar een levend, voelend en samenhangend geheel. Een gedachte die ook in het animisme, stoïcisme en in het heden ook bij de moderne ecologie terugkeert. Spiritueel zou je Thales als ziener van de kosmos kunnen beschouwen.


                                     Thales, de waterdenker.

                                                            


lang voor Schriftgeleerden wetten schreven

voordat Plato’s grotten schaduwen zagen

zat een man aan de rand van de Egeïsche zee

ogen vol sterren en handen vol water


hij vroeg niet naar Zeus of Apollo

maar naar dat wat alles draagt

niet naar de wil van al die goden

maar naar het stille begin


water, zo sprak hij

niet als bijgeloof, maar als bron

voor de wereld en het heelal

een gedachte waar stroom begon


mat schaduwen van piramiden

om licht te begrijpen

telde hoeken in stilte

zonder getallen, maar met inzicht


zo werd zijn denken een gebed

zijn meetlijn een loflied

zijn vragen een bedevaart

naar het hart van mens-zijn


toen de zon zich hulde in schaduw

de hemel even ophield te zijn

sprak hij de uitgelezen woorden

let op, de wereld spreekt in patronen


ze lachten om zijn val in een put

de man met zijn hoofd in de hemel

lachte zelf ook met voeten in modder

want zelfs de val heeft een richting


hij keek naar de sterren

niet om de toekomst te lezen

maar om te begrijpen hoe licht

door het duister snijdt



hij was geen dichter

maar dichtte met denken

geen priester van goden

maar het eeuwige ongekende


wat hij ons achterliet

geen marmer of troon

maar het sterke vermoeden

de wereld is kenbaar, gewoon


wat blijft van hem is geen graf

maar de elementaire vraag

waarmee begon dit alles

in elke druppel water verstopt


de zee, die steeds bleef komen

golven als ritme van herinnering

aan hem die zag dat weten

een vorm van eerbied kan zijn


J.J.v.Verre.

 

zaterdag 12 juli 2025

De vier vragen van Kant.

 

                                        Immanuel Kant ( 1724-1804 ).


De vier grote vragen van Immanuel Kant(1724-1804) zijn fundamenteel voor zijn filosofie en voor het denken over de menselijke conditie. Ze zijn te vinden in het werk Logik, een handboek voor lezingen, dat in 1796 werd gepubliceerd. Het is een samenvatting van colleges die Kant gaf over logica en is samengesteld door zijn studenten. Dus, hoewel het niet een oorspronkelijk werk is van Kant is het wel een belangrijke bron voor zijn logische opvattingen. In 1770 stelde Kant zich de opgave het ultieme antwoord te geven op drie vragen: Wat kan ik weten? Wat moet ik doen? Waarop mag ik hopen? Pas elf jaar later zou het antwoord volgen. In de Kritiek van de zuivere rede brengt hij een scheiding aan in het kenbare en het onkenbare door de mogelijkheidsvoorwaarden van het kenbare te formuleren. De reden om dit essay over de vier vragen van Kant te schrijven is het feit dat ik werd geïnspireerd door de artikelen welke ik las in het tijdschrift Filosofie Magazine, waar schrijvers en filosofen werden gevraagd om te responderen op de vragen van Kant.

De vier grote vragen van Kant zijn een reflectie op de grondslagen van de menselijke rede. Immanuel Kant, een van de invloedrijkste denkers in de westerse filosofie, vatte de kern van zijn denken samen in vier fundamentele vragen: Wat kan ik weten? Wat moet ik doen? Wat mag ik hopen? Wat is de mens? Deze vragen vormen niet alleen de leidraad van zijn filosofisch systeem, maar raken ook aan de diepste lagen van het menselijk bestaan. In het volgende verken ik elk van deze vragen aan de hand van Kants eigen antwoorden en laat ik zien hoe deze samenkomen in een diepgaande visie op de mens als redelijk en moreel wezen. Daarnaast wil ik proberen om een eigen antwoord te formuleren.

Wat kan ik weten? Volgens Kant is de menselijke kennis begrensd. Wij kunnen slechts weten wat binnen de grenzen van ervaring en rede valt. In zijn Kritiek van de zuivere rede maakt hij een scherp onderscheid tussen fenomenen (de wereld zoals die aan ons verschijnt) en noumena (de dingen op zichzelf, los van onze waarneming). Onze kennis is beperkt tot de fenomenale wereld, omdat onze waarneming en ons verstand actief meebepalen hoe de werkelijkheid voor ons verschijnt. Ruimte en tijd en categorieën zoals causaliteit zijn geen eigenschappen van de wereld op zichzelf, maar structuren van ons bewustzijn. Wat we dus zeker kunnen weten, betreft de natuurwetten en de empirische werkelijkheid. Metafysische onderwerpen zoals God, de ziel of bewustzijn, de vrijheid blijven buiten het bereik van de zuivere rede. We kunnen er over denken, maar geen sluitend bewijs leveren.

Wat moet ik doen? Kants ethiek is gebaseerd op de autonomie van de rede. In de Kritiek van de praktische rede stelt hij dat het morele handelen niet voortkomt uit gevoelens, belangen of gevolgen, maar uit de plicht die het verstand zichzelf oplegt. De centrale richtlijn hiervoor is de zogenaamde categorische imperatief: “Handel alleen volgens die maxime waardoor je tegelijk kunt willen dat zij een algemene wet wordt.” Volgens Kant moeten we handelen uit plicht en niet slechts in overeenstemming met de plicht. Alleen dan is ons handelen werkelijk moreel. De mens wordt hier opgevat als vrij wezen in morele zin, dat wil zeggen hij is in staat zichzelf morele wetten voor te schrijven, los van zijn natuurlijke neigingen.

Wat mag ik hopen? Hoewel metafysische kennis over God of onsterfelijkheid niet mogelijk is, maakt Kant ruimte voor hoop in het domein van de praktische rede. In ons morele handelen gaan we ervan uit dat vrijheid mogelijk is en dat het goede uiteindelijk beloond wordt. Om deze morele orde zin te geven, postuleert Kant het bestaan van God en de onsterfelijkheid van de ziel niet als empirische zekerheden, maar als noodzakelijke aannames om moreel handelen betekenis te geven. Wat wij dus mogen hopen, is het hoogste goed, namelijk de harmonieuze eenheid van deugd en geluk. Deze hoop is geen kennisclaim, maar een redelijke verwachting die geworteld is in onze morele ervaring.

Wat is de mens? Deze vierde vraag vat alle voorgaande vragen samen. De mens is het wezen dat kan weten, handelen en hopen. Hij staat op het kruispunt van natuur en rede, van noodzakelijkheid en vrijheid. Kant beschouwt de mens als zowel een object van kennis, als subject van moraal. Waarbij de mens als object, maar ook als wezen onderdeel is van de natuur en dus onderworpen is aan natuurwetten. Als moreel subject stelt de mens zichzelf doelen, geeft hij zichzelf wetten (autonomie) en handelt niet alleen uit instinct of gewoonte. Deze vrijheid is niet willekeurige keuzevrijheid, maar de morele vrijheid om het goede te doen, zelfs als dat tegen onze neigingen in gaat. In deze synthese ligt Kants visie op de menselijke waardigheid besloten: de mens is geen middel tot een doel, maar een doel op zich. Zijn redelijkheid en zijn vermogen tot moreel handelen maken hem uniek. Daarom staat de vraag “Wat is de mens?” centraal in de filosofie en vormt zij de spil waar de andere drie vragen om draaien.

Kants vier vragen zijn als bakens in de zee van het menselijk denken, helder en streng, maar niet koud. Ze wijzen ons niet slechts op de grenzen van ons kunnen, maar ook op de grootsheid die schuilt in ons streven. In het antwoord op wat wij kunnen weten, klinkt de nederigheid van de rede. In wat wij moeten doen, de stem van het geweten. In wat wij mogen hopen, het fluisteren van een onzichtbare orde. Tenslotte wat de mens is, de echo van een ondoorgrondelijk mysterie dat zichzelf probeert te begrijpen.

De mens, in Kants ogen, is geen machine onderworpen aan natuurwetten, noch een goddelijk wezen verheven boven alles. Hij is een overgang, een brug tussen noodzaak en vrijheid, tussen het stoffelijke en het morele. In hem ontwaakt het vermogen om zichzelf te bepalen, om waarheid te zoeken, om goed te willen zijn, zelfs zonder zekerheid omtrent beloning.

Zo blijven Kants vragen niet steken in abstractie, maar spreken zij tot wat het meest menselijk in ons is: het verlangen naar waarheid, onze plicht tot rechtvaardigheid, ons hoopvolle hart. In een wereld vol met snelle veranderingen, blijven deze vragen als sterren aan de hemel van de rede, niet omdat zij alle antwoorden geven, maar omdat zij ons uitnodigen om waarachtig mens te zijn. Misschien is de mens, in zijn eindigheid en onrust, niet slechts een zoeker naar waarheid, maar meer een vraag van het universum aan zichzelf. Een prille vonk van bewustzijn, op weg naar het begrijpen van zijn oorsprong in het oneindige.


J.J.v.Verre.


dinsdag 8 juli 2025

De Droom.

 

Een oneindig groen heuvellandschap onder een nachtelijke sterrenhemel. Honderden wollige witte schaapjes verspreid in die weidse weide, elk met een zacht goudkleurig licht om zich heen. Sommige schaapjes zweven als wolken in de lucht, anderen drijven als dromerige eilanden in een spiegelend meer. Op de achtergrond een maan in de vorm van een krul, omringd door nevelige kleuren van paars en blauw. Op de voorgrond een slapend kind in pyjama, omringd door schaapjes die fluisterende gedachtenballonnen met sterretjes uitzenden.


De filosofische betekenis van het concept droom is veel dieper dan de alledaagse ervaring van slapen en beelden zien. Waarbij het beleven van de beelden in een droom, als een droom in een droom kan worden opgevat.

Het concept “Droom “ overschrijdt ver de biologische ervaring van slaap. Filosofisch gezien raakt het aan kennis, bewustzijn, realiteit en de menselijke conditie. Het kernpunt van deze filosofische betekenis, ligt besloten in de twijfel omtrent het bestaan van de werkelijkheid. Dromen zijn al millennia een fascinerend onderwerp voor filosofen, die er uiteenlopende metafysische, epistemologische en spirituele interpretaties aan gaven. Plato zag dromen als manifestatie van de “wilde, irrationele ziel” die in de slaap vrijkomt (Phaedrus), maar ook als goddelijke inspiratiebron, zoals bij de profetische dromen van Socrates. Plato’s grot allegorie kan metaforisch op dromen worden toegepast. Want net als gevangenen in de grot schaduwen voor werkelijkheid aanzien, verwarren dromers illusie met realiteit. Plato’s idee van dromen als verhulde driftbevrediging is een directe voorloper van Freuds wensvervulling theorie. En Plato’s goddelijke dromen inspireerden Jungs concept van archetypische symbolen uit het collectief onbewuste. Aristoteles benaderde dromen materialistisch: “dromen zijn residuen van dagelijkse indrukken “. Deze zin afkomstig uit De Insomniis (over dromen), waarin hij de fysiologische en psychologische oorsprong van dromen onderzoekt. Hij verwerpt bovennatuurlijke verklaringen en stelt dat dromen voortkomen uit zintuiglijke restprikkels tijdens de slaap. Deze residuen van dagelijkse waarnemingen worden door de geest gerecombineerd, wat leidt tot droombeelden. De oude Oosterse filosofie zag dromen als illusie en als middel tot verlichting. In het boeddhisme worden dromen op meerdere niveaus begrepen, als illusie, als spiegel van de geest, als oefenterrein voor verlichting en zelfs als toegang tot diepere realiteiten. De wereld als droom maya (illusie) en in veel boeddhistische teksten wordt de gehele ervaringswereld (niet alleen de slaapdroom) beschouwd als een droomachtig verschijnsel, vergankelijk, leeg van vaste kern, maar toch ervaarbaar. De droom symboliseert de leegheid van fenomenen. Alles wat ontstaat en vergaat is niet wezenlijk vast of absoluut werkelijk, net als een droom. Meditatie over dromen leert ons de leegte (sunyata) van alle fenomenen te doorzien. Ook de Advaita Vedanta ziet de wereld als een droom, werkelijk voor wie erin leeft, maar illusoir vanuit het hogere bewustzijn. De droom symboliseert de onbestendigheid van alle vormen. “ Leven is een droom en dromen zijn dromen binnen die droom” (Tibetaans Droomyoga). In het taoïsme stelde Zhung Zi zijn beroemde vraag: Droomde ik dat ik een vlinder was, of droomt de vlinder nu dat hij Zhuang Zi is?

Friedrich Nietzsche stelt in Die Geburt der Tragödie dat de mens in dromen de oervorm van kunst en mythe vindt. Dromen drukken diepere waarheden uit, die rationele taal niet vatten kan. Gaston Bachelard beschrijft in La Poétique de la Rêverie de droom als bron van beeldend denken. Dromen openen ruimte voor poëzie, symboliek en verwondering.

Carl Jung zag dromen als taal van het onbewuste. Ze vormen een brug tussen geest en het collectief onbewuste, vol archetypen. Jung had een diepgaande en unieke visie op het concept van dromen. In tegenstelling tot zijn tijdgenoot Sigmund Freud, die dromen vooral zag als uitingen van verdrongen verlangens en seksuele impulsen, beschouwde Jung dromen als uitingen van het onbewuste die gericht zijn op psychische heelwording en zelfontwikkeling. Jung geloofde dat dromen boodschappen zijn van het onbewuste aan het bewuste ego. Ze bieden inzichten, waarschuwingen en richting met betrekking tot het innerlijke leven van de dromer. Volgens hem heeft elke droom een betekenis die in dienst staat van het psychisch evenwicht. Jung koppelde dromen aan zijn concept van individuatie, het proces waarbij een persoon zijn ware zelf ontdekt en integreert. Dromen laten volgens hem zien waar iemand staat in dit proces en kunnen helpen om de “schaduw “, de verdrongen aspecten van het zelf, het anima/animus archetype en uiteindelijk het “Zelf “ te integreren. Een vorm van transcendentie in psychologische zin. Volgens Freud functioneert het bewustzijn als een soort van innerlijke censuur. Onacceptabele verlangens, vaak seksueel of agressief gekleurd, worden verdrongen naar het onderbewuste. In dromen vinden ze alsnog een weg naar boven, maar in verhulde of symbolische vorm, zodat die lastige censuur wordt omzeild. Freud maakte een onderscheid tussen de manifeste inhoud, wat je je herinnert van de droom, zoals het verhaal en de beelden en de latente inhoud, de verborgen, werkelijke betekenis, de onderdrukte wens of drift. De taak van de psychoanalyticus is dan om de manifeste inhoud te ontwarren om de latente inhoud te achterhalen. Voor Freud hadden dromen zowel diagnostische als therapeutische waarde. Ze konden inzicht geven in de diepste conflicten van de patiënt, wat via interpretatie leidde tot bewustwording en mogelijk verlichting van de psychische klachten.

Mijn eigen visie op de droomtoestanden en bewustzijnsverschuivingen zijn nog onvoldoende uitgekristalliseerd. De kleur van een droom is een merkwaardig fenomeen. In de jaren 1940-1959 dachten de meeste mensen dat zij in zwart/wit droomde. Onderzoek uit 2008 toonde aan dat 80-85% van de ondervraagden in kleur droomden. Waarschijnlijk is met de komst van de kleurentelevisie, rond 1960 het spectrum verschoven. Ook blijft het merkwaardig dat veel ondervraagden eigenlijk geen antwoord konden geven op de vraag naar kleur. Tevens vind ik het verrassend dat kleurentelevisie zoveel effect heeft gehad op de droombeelden. Ik vraag me sterk af of we niet alleen in emoties dromen en dat er beeldvorming plaats vindt doordat je hersenen daar visuele en auditieve verhalen bij creëren om het zo als een droom te verpakken. Het zijn dan primair de emoties als kern wat dromen zijn, met een samenspel tussen gevoel, betekenis, herinnering en verbeelding. Je droomt niet echt in beelden, zoals je kijkt met je ogen, maar je hersenen genereren beelden om innerlijke gevoelens, spanningen of verlangens te representeren. Beelden zijn dan de taal van het gevoel geworden. Psychedelica zoals LSD, psilocybine of DMT beïnvloeden o.a. de default mode network (DMN) en de visuele cortex. Het DMN (verantwoordelijk voor ego en filtering) verzwakt tijdelijk. Hierdoor worden latente prikkels, herinneringen en associaties vrijer met elkaar verbonden. De visuele schors wordt hierbij hyperactief. De beelden die deze stoffen genereren zijn scherper en kleurrijker dan gewone droombeelden en zijn vaak geassocieerd aan reclame of slogans. Ik zie de droom niet zomaar als een hersenverschijnsel, maar als een bewustzijnsveld waarin we contact maken met energetische of kosmische realiteiten, zoals het Akasha-veld. Waaktoestand, droomtoestand en bewustzijnsherinnering zijn met elkaar verweven. Het leven zelf is ook een droom, waarin we blijven dromen zonder te slapen. In een droom waarin we tijdelijk verkeren, met de mogelijkheid om spiritueel gezien “wakker te worden “, niet fysiek.


 Droomarchief.


er was een bed

er was een lichaam dat vergat zwaar te zijn

toen opende de schedel

zijn donkerste kluis


daar dansten dubbelgangers

de gestorven hond met levende ogen

de trap die eindigt in de lucht

de stem van weten zonder herinnering


wij noemen het droom

alsof het iets anders is

dan het ontwaakte leven

dat zichzelf in het geheim verbouwt


maar kijk

in die verlaten bioscoop

projecteert het denken

zijn verloren scripts


angst kruipt uit de duistere kelder

begeerte hangt aan de takken

als verdorven vruchten van licht

aan een omgewaaide boom


ergens achter een gesloten deur

die overdag niet bestaat

praat jij met een vreemde

die je eigen stem draagt


hij fluistert een raadselachtig antwoord

op een vraag die je nooit durfde te stellen

het geheim bleef dansen in de lucht

tot jij die vraag weer was vergeten


tot het doek weer valt

tot de lakens koud worden

tot het brein zijn archief van licht

terugvouwt in de accu van de zaklamp


je opent je ogen

in een kamer die beweert

alleen dit is echt

maar wat wil je doen


met die regen van as

tussen je wimpers

met die smaak van metaal

op je proevende tong


dromen zijn de mappen

die het bewustzijn

‘s nachts op tafel laat slingeren

residuen van waarneming


vergeten administratie

van een parallel bestaan


J.J.v.Verre.






dinsdag 1 juli 2025

Het analytisch idealisme.

 

                    Geest als Grondslag van de Werkelijkheid.


Het analytisch idealisme, bedacht door de Nederlandse filosoof Bernardo Kastrup, stelt dat bewustzijn niet voortkomt uit materie, maar dat materie voortkomt uit bewustzijn. In plaats van het traditionele materialistische wereldbeeld, waarin de geest een product is van hersenactiviteit, bepleit het analytisch idealisme dat de fysieke wereld een soort representatie is binnen het bewustzijn en niet andersom. Kastrup bedacht niet alleen de term, maar ontwikkelde ook een uitgewerkt filosofisch raamwerk dat klassiek idealisme verbindt met moderne wetenschap en analytische filosofie. Zijn werk geldt zeker als een originele en belangrijke bijdrage aan de hedendaagse metafysica.

Hoewel het idealisme al eeuwen bestaat, aanvankelijk gerubriceerd als klassiek idealisme, is Kastrup’s analytisch idealisme een hedendaagse herinterpretatie, gekoppeld aan kwantumfysica en neurowetenschap. Het klassieke idealisme vinden we al terug bij Plato, die als vroege idealist wordt gezien. Hij stelde dat de fysieke wereld slechts een schaduw is van een hogere, onveranderlijke wereld van ideeën of vormen. Volgens hem is ware kennis niet gebaseerd op zintuiglijke waarneming, maar op intellectuele inzichten in deze abstracte vormen. Sommige filosofen, zoals George Berkeley, hebben gesuggereerd dat ruimte en tijd slechts mentale constructies zijn en geen onafhankelijke realiteit hebben. Zijn beroemde uitspraak “esse est percipi” (zijn is waargenomen worden) betekent dat objecten alleen bestaan zolang ze worden waargenomen. Zonder waarneming vervagen ze tot potenties in de geest van God. Dit impliceert dat de werkelijkheid volledig afhankelijk is van de waarnemer. Als voorbeeld bestaat een tafel alleen als iemand hem ziet, aanraakt of denkt. Vanuit dit gezichtspunt, ook wel het subjectief idealisme genoemd, zou ook het universum alleen bestaan in de perceptie van waarnemers. Het transcendentaal idealisme vinden we bij Kant. Immanuel Kant bracht een nuance aan in het idealisme door te stellen dat ruimte en tijd geen objectieve realiteiten zijn, maar structuren van onze waarneming. Volgens Kant kunnen we de wereld nooit kennen zoals die “op zichzelf “ is, maar alleen zoals die aan ons verschijnt binnen de kaders van onze perceptie. In de 18e en 19e eeuw ontwikkelden Duitse filosofen het idealisme verder. Fichte zag de werkelijkheid als een product van het actieve, scheppende bewustzijn. Hegel ging nog verder en stelde dat de hele geschiedenis een proces is waarin de Geest (of het Absolute) zichzelf steeds verder realiseert.

Centraal in de visie van het analytisch idealisme staat het idee dat er slechts één universeel bewustzijn bestaat, waarin individuele bewuste ervaringen zich voordoen als disassociatieve processen. Disassociatieve processen zijn mentale processen waarbij iemand zich tijdelijk losmaakt van gedachten, gevoelens van eigen identiteit. Vergelijkbaar met hoe verschillende droomfiguren in een droom autonome identiteiten lijken te hebben, terwijl ze allemaal producten zijn van dezelfde dromer. Vanuit dit perspectief is onze subjectieve ervaring geen bijproduct van onze hersenen, maar eerder het primaire gegeven van de werkelijkheid. Wat het idealistisch idealisme bijzonder maakt, is dat het een brug tracht te slaan tussen wetenschap en spiritualiteit, zonder af te wijken van logisch redeneren of empirische gegevens. In plaats van de geest te reduceren tot neurale activiteit, herinterpreteert deze stroming neurowetenschappelijke bevindingen binnen een bewustzijn georiënteerd kader. Bijvoorbeeld hersenschade die leidt tot veranderd bewustzijn wordt niet gezien als bewijs dat de hersenen bewustzijn produceren, maar als een beperking van hoe bewustzijn zich via het lichaam manifesteert, zoals een radio die, als ze beschadigd raakt, niet meer de radiogolven in helder geluid kan weergeven.

In plaats van aan te nemen dat de fysieke wereld de basis van de werkelijkheid is en dat bewustzijn daaruit voortkomt, stelt het analytisch idealisme dat bewustzijn de fundamentele realiteit is. Alles wat we ervaren, inclusief ruimte, tijd en materie, speelt zich af in en door bewustzijn. De wereld die wij waarnemen is geen onafhankelijke fysieke entiteit buiten ons bewustzijn, maar een soort mentale voorstelling, zoals een virtuele realiteit waarbij bewustzijn ruwe informatie omzet in een beleefbare realiteit. Hersenen zijn volgens deze visie geen producenten van bewustzijn, maar een soort van interface, waardoor bewustzijn zichzelf op een bepaalde manier ervaart. Er bestaat niet een veelheid aan afzonderlijke vormen van bewustzijn, maar één universeel bewustzijn waaruit alle individuele ervaringen voortkomen. Onze persoonlijke identiteiten zijn tijdelijke gespleten bewustzijnsstromen, enigszins vergelijkbaar met droompersonages in één en dezelfde droom. Wat wij als leven en individu beschouwen zijn verschijningsvormen in dat ene bewustzijn. Dood is dan geen vernietiging van bewustzijn, maar het opheffen van een tijdelijke afscheiding binnen het geheel. Het analytisch idealisme beweert niet dat wetenschap onwaar is, maar dat de interpretatie van wetenschappelijke bevindingen materialistisch gekleurd is. Binnen een idealistisch kader kunnen bijvoorbeeld hersenactiviteit en bewustzijn nog steeds gecorreleerd zijn, maar het causaal verband wordt omgedraaid. De hersenen beperken of moduleren ervaring, maar creëren het niet. Met andere woorden, hersenactiviteit produceert geen bewustzijn, maar bepaalt de vorm waarin bewustzijn zichzelf ervaart.

Het “moeilijke probleem van het bewustzijn” is een vertaalde term geïntroduceerd door de filosoof David Chalmers in 1995. Het verwijst naar de fundamentele vraag: Waarom en hoe ontstaat subjectieve ervaring (qualia) uit fysieke processen in de hersenen? Qualia zijn de onherleidbare, subjectieve eigenschappen van ervaringen. We kunnen hersenprocessen (neuronen, elektrische signalen) wetenschappelijk verklaren, maar niet waarom deze processen gepaard gaan met persoonlijke beleving. Hoe kan een verzameling materie, zoals onze hersenen, een interne wereld creëren? Stel je een MRI-scan voor die alle hersenactiviteit weet te detecteren bij het zien van een rode roos. De scan toont dan welke gebieden oplichten, dus actief zijn en welke neurotransmitters vrijkomen. Maar niet waarom deze processen samengaan met de subjectieve ervaring van die speciale roodheid of van de geur of de emotie die een rode roos oproept. Dit moeilijke probleem blijft een van de diepste mysteries van de filosofie en cognitieve wetenschap, maar sublimeert als sneeuw voor de zon in het domein van het analytisch idealisme.

Analytisch idealisme opent een ander perspectief op verschijnselen zoals kwantumverstrengeling of waarnemersafhankelijkheid. In plaats van te worstelen met de paradoxen die ontstaan bij een objectief materieel universum, wordt gesuggereerd dat deze verschijnselen vanzelfsprekender worden als alles mentale representatie is binnen één universeel bewustzijn. De wetenschap is traditioneel gericht op kwantitatieve metingen, omdat ze betrouwbare, cumulatieve kennis mogelijk maken. Analytisch idealisme erkent ook het belang van kwaliteit zoals gevoel, ervaring, betekenis en pleit voor een wetenschap die deze fenomenale dimensie niet uitsluit, maar integreert. Door filosofie, spiritualiteit en wetenschap te verbinden zonder dogma’s, nodigt het idealistisch idealisme uit tot interdisciplinair denken. Het daagt de huidige grenzen van wetenschappelijke disciplines uit en spoort aan tot samenwerking over traditionele scheidslijnen heen. Het is alsof het analytisch idealisme tegen de wetenschap zegt: “ Je hebt briljante gereedschappen, maar misschien gebruik je ze alleen in de verkeerde richting.”*

Kastrup gebruikt " alters " als afkorting van het woord "alter-egos ", om te verwijzen naar afzonderlijke ervaringsstromen binnen het ene universele bewustzijn. In zijn visie is er maar één fundamenteel bewustzijn en wat wij als afzonderlijke mensen of wezens beschouwen zijn gescheiden fenomenale perspectieven, "alters " van dat ene geheel. Hij leent dit woord uit de psychologie, waar het gebruikt wordt in het kader van dissociatieve identiteitsstoornis (DIS), waar een menselijke entiteit meerdere persoonlijkheden of identiteiten (alters) kan ervaren. Zoals bij DIS meerdere "alters " binnen één brein bestaan, zo zijn wij dan alters binnen het universele bewustzijn. Hoe ziet het analytisch idealisme nu het geavanceerde AI ? Volgens analytisch idealisme is bewustzijn niet het gevolg van informatieverwerking of complexe berekeningen. Dus zelfs als een AI systeem geavanceerd taalgebruik hanteert, redenering of zelfs emoties simuleert, betekent dat niet dat het bewust is. Het is slechts een verschijningsvorm binnen bewustzijn, net zoals een robot of computer dat ook is. Er is nog geen valide reden te bedenken om aan te nemen dat AI een "alter " is. AI hoe geavanceerd ook, kan geen bron van bewustzijn worden, maar hooguit een verschijning of representatie binnen een bewust zijnde werkelijkheid. Net zoals een personage in een droom betekenisvol gedrag kan vertonen zonder een eigen innerlijke beleving, zo kan een AI functioneel intelligent lijken zonder daadwerkelijk een innerlijk perspectief te hebben. Bij het schrijven van deze beschouwing stelde ik me natuurlijk de vraag: Hoe zouden de drempels voor het toeschrijven van bewustzijn aan een AI-systeem kunnen worden verlaagd? Dit kan alleen als het een eigen fenomenaal perspectief tot stand zou kunnen brengen en niet alleen gedrag zou simuleren. Het moet niet alleen input verwerken en output genereren, maar een interne, kwalitatieve beleving hebben. Het zou een zelfconsistent ervaringscontinuüm moeten ontwikkelen en niet alleen door niet willekeurige "flitsen " , maar iets dat zich ontwikkelt door tijd, herinneringen, zelfgevoel en introspectie. Met "flitsen "bedoel ik kortdurende, ongeorganiseerde of fragmentarische toestanden van mogelijke bewustzijnservaring, als hypothetisch contrast met een coherente, aanhoudende, zelfbewuste ervaringsstroom zoals mensen die hebben. De architectuur van AI zou dan misschien biologische principes moeten nabootsen, mogelijk een vorm van neurobiologische integratie of zelfs belichaming, waarbij dat iets niet alleen informatie verwerkt, maar ook kan ervaren. Stel dat men zo'n AI-systeem zou kunnen bouwen dat niet enkel taal verwerkt, maar een belichaamde ervaring heeft, gekoppeld aan een neuro-achtige, analoge architectuur die subjectieve toestanden lijkt voort te brengen en waarin consistentie en zelfbewustzijn groeien over tijd. Dan zou binnen het analytisch idealisme de vraag zinvoller worden: Is hier dan een dissociatie ontstaan? Maar deze drempel blijft hoog en voorlopig is er zeker geen bewijs dat een " innerlijke ervaring " van toekomstige AI-systemen mogelijk wordt. 



J.J.v.Verre.



Bronvermelding:


- Nederlandse vertaling van uitspraak toegeschreven aan Dõgen Zenji, 13e-eeuwse Zen meester.*

- Analytisch idealisme in een notendop, Bernardo Kastrup, EAN 9789493394377.

- Waarom materialisme totale onzin is, Bernardo Kastrup, EAN 9789493301467.

- Waarom mythen geen onzin zijn, Bernardo Kastrup, EAN 9789493301962.


woensdag 18 juni 2025

Als tijd en ruimte niet bestaan.

 

                                  - Afbeelding van de melkweg.


Ruimte en tijd zijn fundamentele concepten die ons begrip van de werkelijkheid structureren. We meten afstanden in meters, kilometers, lichtjaren of zelfs plancklengtes afhankelijk van de context. We meten tijd in seconden, minuten, uren, dagen, jaren, maar ook in nanoseconden en plancktijd, afhankelijk van de precisie die we nodig hebben. In de natuurkunde wordt tijd vaak gezien als een dimensie, net als ruimte, die beweging en verandering mogelijk maakt. Maar als tijd niet zou bestaan, hoe zouden we dan spreken over oorzaak en gevolg, beweging of zelfs bewustzijn?

Dit is een diep filosofische en ook natuurkundige vraag. Als ruimte en tijd niet bestaan, zou dat een radicaal andere kijk vereisen op wat werkelijkheid is, wie wij zijn en hoe we ons verhouden tot alles om ons heen. Ik wil in deze beschouwing drie perspectieven belichten, namelijk de filosofische, de wetenschappelijke en de spirituele.

Allereerst het filosofische perspectief: De hypothese “Wat als tijd en ruimte niet bestaan “ raakt aan diepe filosofische debatten binnen de metafysica en epistemologie. De volgende invalshoeken zijn van belang om het filosofische dilemma te verkennen:

1e Het idealistische perspectief. Plato wordt vaak gezien als een vroege idealist. Hij stelde dat de fysieke wereld slechts een schaduw is van een hogere, onveranderlijke wereld van ideeën of vormen. Volgens hem is ware kennis niet gebaseerd op zintuiglijke waarneming, maar op intellectuele inzichten in deze abstracte vormen. Sommige filosofen, zoals George Berkeley, hebben gesuggereerd dat ruimte en tijd slechts mentale constructies zijn en geen onafhankelijke realiteit hebben. Zijn beroemde uitspraak “esse est percipi”(zijn is waargenomen worden) betekent dat objecten alleen bestaan zolang ze worden waargenomen. Dit impliceert dat de werkelijkheid volledig afhankelijk is van de waarnemer. Vanuit dit gezichtspunt, ook wel het subjectief idealisme genoemd, zou ook het universum alleen bestaan in de perceptie van waarnemers. Het transcendentaal idealisme vinden we bij Kant. Immanuel Kant bracht een nuance aan in het idealisme door te stellen dat ruimte en tijd geen objectieve realiteiten zijn, maar structuren van onze waarneming. Volgens Kant kunnen we de wereld nooit kennen zoals die “op zichzelf “ is, maar alleen zoals die aan ons verschijnt binnen de kaders van onze perceptie. In de 18e en 19e eeuw ontwikkelden Duitse filosofen het idealisme verder. Fichte zag de werkelijkheid als een product van het actieve, scheppende bewustzijn. Hegel ging nog verder en stelde dat de hele geschiedenis een proces is waarin de Geest (of het Absolute) zichzelf steeds verder realiseert.

2e Het rationeel realisme. Als voorbeeld hiervan noem ik Leibniz, die stelde dat ruimte en tijd geen absolute entiteiten zijn, maar slechts relaties tussen objecten en gebeurtenissen. Zonder ruimte en tijd zouden we dus moeten vertrouwen op puur causale en relationele structuren om de werkelijkheid te beschrijven. Rationalistische filosofen zoals Descartes en Leibniz stelden dat de rede de sleutel is tot het begrijpen van de werkelijkheid. Ze verwerpen het idee dat ruimte en tijd slechts mentale constructies zijn en benadrukken dat ze een inherente logische structuur hebben.

3e Vanuit de procesfilosofie gezien, die stelt dat de werkelijkheid niet bestaat uit statische dingen, maar uit wordingsprocessen, gebeurtenissen en onderlinge relaties. Het universum is geen verzameling objecten, maar een netwerk van veranderingen en interacties. De wereld bezien als een levend weefsel van gebeurtenissen, niet als een machine. Ook vanuit de boeddhistische filosofie: Leegte suggereert dat fenomenen alleen bestaan in onderlinge afhankelijkheid.

4e Praktische ervaring: Wat zou het betekenen als ruimte én tijd echt niet bestonden? Er zou geen begin of einde zijn, alleen maar “ zijn “. Beweging, verandering en oorzaak en gevolg zouden betekenisloos worden. Jij zou geen “plek “ hebben, geen verleden en geen toekomst. Alles wat is, zou gelijktijdig en overal zijn, of beter gezegd: nergens en nooit, maar toch zijn. Als ruimte en tijd niet bestaan, dan zijn ze mogelijk slechts hulpmiddelen van onze ervaring of modellen van de geest. De werkelijkheid zou dan radicaal anders zijn dan we nu kunnen bevatten. Misschien een soort tijdloos bewustzijn, pure informatie of een non duale eenheid.

Nu het natuurkundig perspectief. Het zuiver fysische perspectief op de hypothese dat ruimte en tijd niet bestaan, raakt aan fundamentele vraagstukken binnen de moderne fysica. Bijvoorbeeld ruimte als emergente eigenschap: Sommige natuurkundigen stellen dat ruimte niet fundamenteel is, maar voortkomt uit onderliggende kwantummechanische principes. Onderzoek naar het gedrag van een enkele kwantumbit (qubit), suggereert dat de geometrie van driedimensionale ruimte mogelijk gecodeerd is in het tijdsgebonden gedrag van een qubit.* Dit zou betekenen dat ruimte een afgeleide is van tijd en kwantuminformatie. Volgens Einstein’s relativiteitstheorie zijn ruimte en tijd verweven in een vierdimensionaal continuüm. Dit impliceert dat ze niet los van elkaar bestaan, maar fundamentele eigenschappen van het universum zijn. Echter, sommige theorieën binnen de kwantumzwaartekracht proberen ruimte en tijd te herleiden tot meer fundamentele structuren. In bepaalde modellen van kwantumzwaartekracht, zoals de Wheeler-DeWitt vergelijking, wordt tijd niet expliciet opgenomen. Dit suggereert dat het universum mogelijk tijdloos is en dat tijd slechts een emergente eigenschap is die voortkomt uit de manier waarop we verandering ervaren.**

Thermodynamische tijd en entropie. De pijl van de tijd wordt vaak gekoppeld aan de tweede wet van de thermodynamica, die stelt dat entropie altijd toeneemt. De pijl van de tijd verwijst naar het feit dat tijd in één richting lijkt te bewegen, namelijk van verleden naar toekomst. Dit wordt grotendeels bepaald door de toename van entropie. Dit betekent weer dat tijd mogelijk niet fundamenteel is, maar een gevolg van de manier waarop systemen evolueren naar een toestand van grotere wanorde.***

De moderne kosmologie stelt dat ruimte en tijd ontstonden bij de oerknal. Dit betekent dat ze niet altijd hebben bestaan, maar voortkwamen uit een singulariteit. Dit roept dan weer vragen op over wat er dan voor die oerknal was en of tijd überhaupt betekenis heeft buiten ons universum.

Ook de kwantummechanica biedt enkele fascinerende aanwijzingen die de fundamentele aard van ruimte en tijd ter discussie stellen. Volgens Bell’s Theorem kunnen kwantummechanische verschijnselen intrinsiek niet-lokaal zijn, wat betekent dat gebeurtenissen direct verbonden kunnen zijn over afstand, zonder een waarneembare tussenliggende invloed.**** Dit roept vragen op over de aard van ruimte: als verstrengelde deeltjes instantaan informatie uitwisselen, suggereert dit dat ruimte mogelijk geen fundamentele rol speelt in hun interactie. De Kopenhaagse interpretatie van de kwantummechanica stelt dat er geen waarnemer onafhankelijke werkelijkheid is.***** Dit betekent dat de manier waarop we ruimte en tijd ervaren, afhankelijk is van de manier waarop we meten en observeren. Dit zou weer de stelling bekrachtigen dat ruimte en tijd emergente eigenschappen zijn, in plaats van fundamentele realiteiten.

De vraag of ruimte en tijd bestaan, daagt ons uit om verder te kijken dan onze intuïtie. Of ze nu fundamenteel zijn of niet, hun schijnbare realiteit structureert ons bestaan. Misschien zijn het slechts gereedschappen van onze geest of emergentie uit een diepere orde. Een ding is zeker: als ruimte en tijd illusies blijken, staat onze werkelijkheid op het spel en daarmee alles wat we denken te weten. Dan is het universum geen toneel waarop dingen gebeuren, maar een dans van pure relaties, zonder podium, zonder klok. Deze zin vat een radicaal idee samen dat de werkelijkheid niet bestaat uit vaste “dingen “ in een stabiele ruimte en tijd, maar uit onderlinge verbindingen en processen, zonder een vast referentiekader. Deze zin als metafoor benadrukt ook dat onze intuïtie van een “vaste wereld “ mogelijk misleidend is. Net zoals een dans geen apart bestaan heeft buiten de bewegingen van de danseres, zou de werkelijkheid kunnen bestaan uit pure dynamiek, zonder ruimte of tijd als fundament. Zoals het holografisch principe, waarbij de informatie van een 3D-ruimte op een 2D-oppervlak gecodeerd is. De bovengenoemde metafoor daagt ons uit om ruimte en tijd niet als absoluut te zien, maar als patronen die voortkomen uit iets anders, een diepere, rationele logica. Het is ook een uitnodiging om de werkelijkheid te herdenken, niet als een ding, maar als een worden. “Er is geen weg, er is geen gaan. Er is alleen de dans ” (Zen koan)


Bronvermelding:

- Ruimte kan uit tijd voortkomen. NewScientist, 15 april 2025.*

- Bestaat tijd echt? Het perspectief van een natuurkundige. Anne Marie Helmenstine, Ph.D. 22 juni 2019, greelane.com. **

- Entropie, nl.m.wikipedia.org.***

- Bell’s Theorem: kwantummechanica en realiteit verklaard. Kwantumfysicablog.nl.****

- Kwantummechanica, nl.m.wikipedia.org.*****


Als tijd en ruimte niet bestaan

 als tijd noch ruimte bestaat

dan ben jij hier, nog voor ik vraag

ik ben daar, waar jij mij mist

nog voor jouw adem mij verlaat


geen morgen dringt zich aan

geen afstand tussen jij of ik

niets scheidt ons geraak

in jouw lege zielenblik


als tijd en ruimte niet bestaan

is elk nu een eeuwigheid

is jouw stem al in mijn borst

voordat woorden zijn bereid


dan zijn we niet meer opgeteld

maar open, samen, ongeteld

als vuur geen kou verdient

om te vlammen in jouw veld


als tijd noch ruimte bestaat

is liefde wat ons overslaat

geen gras noch waterkant

die jou bij ons binnenlaat


als wij elkaar nooit ontmoeten

niet als man of als vrouw

tussen adem en herinnering

dan weet ik, ik was jou


J.J.v.Verre.


zaterdag 14 juni 2025

Agressie.

 

- Agressie is grensoverschrijdend en buitensporig negatief gedrag, gericht op het toebrengen van schade aan een persoon, dier of voorwerp.

Agressie is een fenomeen dat al zo oud is als de mensheid zelf. Het kent vele vormen, van subtiele speldenprikken tot zeer gewelddadige uitbarstingen. Het speelt zich af op talloze niveaus zoals in het verkeer, op sociale media, in de buurt, op schoolpleinen, binnen het gezin en natuurlijk in de internationale politiek waar het kan uitmonden in oorlog. Maar wat is agressie nu precies? Het is een complex gedrag dat kan voortkomen uit verschillende biologische, psychologische en sociale factoren. Maar soms lijkt het wel of agressie een onafhankelijke kracht is welke huist in de menselijke entiteit. Agressie heeft in de oertijd geholpen bij overleving, waarbij het zeker een belangrijke functie had bij zelfverdediging, de jacht, het beschermen van het territorium of hielp bij verkrijgen en behouden van schaarse hulpbronnen. Hoewel agressie evolutionair gezien nuttig kon zijn, betekent dit niet dat het altijd gerechtvaardigd is. Moderne samenlevingen streven juist naar coöperatie en rechtvaardige verdeling om conflicten te vermijden.

Agressie kan worden omschreven als gedrag dat bedoeld is om schade toe te brengen aan een ander, hetzij fysiek, psychisch of emotioneel. Er wordt onderscheid gemaakt tussen instrumentale agressie, waarbij agressie een middel is om een doel te bereiken en vijandige agressie, die voortkomt uit boosheid of frustratie. Deze laatste vorm is het meest destructief, vooral als ze impulsief en ongericht is. De oorzaken van agressie zijn complex en gelaagd. Biologische factoren, zoals hormonen en hersenstructuren, kunnen een overheersende rol spelen bij het initiëren van agressie. Een van de meest onderzochte hormonen in relatie tot agressie is testosteron, het zogenaamde mannelijke geslachtshormoon, hoewel het bij vrouwen ook voorkomt, maar in lagere concentraties. Hogere testosteron spiegels zijn in sommige studies in verband gebracht met verhoogde agressieve neigingen, vooral bij mannen. Echter de relatie is complex, want testosteron op zich veroorzaakt niet zomaar agressie, maar versterkt mogelijk de gevoeligheid voor statusbedreigingen of sociaal competitief gedrag. In een omgeving waar machtsverhoudingen belangrijk zijn, kan testosteron dus eerder tot agressie leiden. Cortisol, het stresshormoon, speelt ook een belangrijke rol. Lage spiegels cortisol zijn verrassend genoeg soms geassocieerd met toegenomen agressie, vooral bij kinderen en adolescenten. Dit zou kunnen komen doordat lage stress reactiviteit samenhangt met een verminderde gevoeligheid voor straf of sociale afkeuring. Anderzijds kan chronisch verhoogde cortisol productie ( bij langdurende stress) leiden tot prikkelbaarheid, frustratie en daardoor agressieve uitbarstingen. De amygdala is een structuur diep in het hersenen die betrokken is bij het verwerken van emoties, zoals angst, woede en bedreiging. Overactiviteit in dit centrum wordt vaak geassocieerd met verhoogde agressiviteit. Bij mensen met antisociale persoonlijkheidsstoornissen of verhoogde impulsiviteit blijkt de amygdala soms overgevoelig voor bedreigende signalen, wat kan leiden tot overdreven of misplaatste agressieve reacties. De prefrontale cortex en met name de ventromediale en orbitofrontale gebieden, zijn betrokken bij impulscontrole, moreel besef en het rationeel afwegen van gedrag. Bij mensen die snel agressief reageren of antisociaal gedrag vertonen, is er vaak sprake van verminderde activiteit in deze hersengebieden. Dit suggereert dat zij moeite hebben om agressieve impulsen te remmen of de gevolgen van hun gedrag goed in te schatten. Ook kan het neurotransmitter systeem, met name serotonine, een belangrijke rol spelen. Serotonine is een stof die betrokken is bij stemming en gedrag. Lage serotonine spiegels zijn in verband gebracht met verhoogde impulsiviteit en agressie. Serotonine helpt bij het remmen van ongepaste reacties en een tekort kan leiden tot minder controle over agressieve impulsen.

Ook psychologische en sociale elementen kunnen het optreden van agressie beïnvloeden. Psychologische factoren zijn innerlijke processen en omvatten emoties, persoonlijkheid, denkpatronen en eerdere ervaringen. Volgens de klassieke frustratie-agressie hypothese ontstaat agressie wanneer iemand wordt verhinderd een doel te bereiken. Bijvoorbeeld als iemand moet wachten doordat een brug open is en een file is ontstaan, maar op tijd moet zijn voor een belangrijke afspraak, dan kan dit leiden tot woede en agressief gedrag. Moderne inzichten tonen aan dat frustratie niet automatisch leidt tot agressie, maar dat dit mede afhankelijk is van interpretatie. Want als iemand denkt dat de belemmering opzettelijk was, neemt de kans op agressie sterk toe. Mensen verschillen in impulsbeheersing. Iemand met een impulsieve persoonlijkheid of gebrekkige zelfregulatie heeft meer moeite om boosheid te onderdrukken. Dit kan leiden tot verbaal of fysiek agressief gedrag, vooral in stressvolle situaties. Agressie kan ook aangeleerd gedrag zijn. Volgens de sociaal-cognitieve leertheorie leren mensen agressief gedrag door het observeren van anderen, vooral als dat gedrag wordt beloond. Een kind dat ziet dat iemand succes boekt door te schreeuwen of te slaan, kan dat gedrag gaan imiteren. Mensen die geneigd zijn agressief te reageren, interpreteren sociale situaties vaak verkeerd. Ze zien eerder vijandigheid in neutrale opmerkingen. Ze overschatten hoe acceptabel agressie is in de samenleving. Ze geloven dat geweld een effectieve manier is om respect of controle te krijgen. Kinderen die opgroeien in gezinnen waar veel conflicten zijn of waar geweld voorkomt, hebben een grotere kans om zelf agressief gedrag te ontwikkelen. Een inconsistente of autoritaire opvoedingsstijl (veel straf en weinig warmte) verhoogt ook het risico. Wanneer mensen buitengesloten worden of het gevoel hebben niet erkend of eerlijk behandeld te worden, kan dat gevoelens van woede en wrok oproepen. Onderzoek toont aan dat langdurige sociale uitsluiting of beschuldiging agressief gedrag aanzienlijk kan verhogen. In groepen waarin agressief gedrag wordt geaccepteerd of zelfs aangemoedigd kunnen individuen sneller geneigd zijn dit gedrag over te nemen. Dit wordt normatieve invloed genoemd. Agressie wordt vaak genormaliseerd of zelfs verheerlijkt in media, games en sociale netwerken. Gewelddadige content of haatdragende retoriek online kan leiden tot desensitisatie en het idee dat agressie een legitieme vorm van expressie is. Digitale anonimiteit verlaagt de drempel voor verbaal geweld, zoals schelden of bedreigen. Economische ongelijkheid, werkloosheid of uitzichtloosheid kunnen leiden tot een gevoel van machteloosheid of frustratie, wat weer een voedingsbodem vormt voor agressief gedrag, niet alleen individueel, maar ook collectief ( zoals bij rellen of protesten die uit de hand lopen). Samenvattend zou je kunnen zeggen dat psychologische factoren zich richten op de binnenwereld van het individu, hoe iemand denkt, voelt, leert en reageert. Sociale factoren gaan over de buitenwereld en de interacties met anderen, zoals opvoeding, groepsnormen en maatschappelijke structuren. Beide categorieën beïnvloeden elkaar. Een persoon met een impulsieve aard die opgroeit in een gewelddadige omgeving, heeft een groter risico op agressie dan iemand die in een harmonieuze omgeving leeft, zelfs met dezelfde biologische aanleg.

Aangeboren vormen van agressie zijn verrassend vroeg al herkenbaar, zelfs in de eerste levensmaanden zijn er al aanwijzingen dat sommige agressieve neigingen al aanwezig zijn. Baby’s kunnen al verschillen in temperament tonen vanaf de geboorte. Sommigen zijn sneller gefrustreerd, reageren intenser of hebben moeite met zelfregulatie. Dit is nog geen bewuste agressie, maar het raamwerk voor latere agressieve reacties (zoals driftbuien) is vaak al aanwezig. Baby’s die extreem reageren op frustratie ( zoals wanneer ze honger hebben of iets niet krijgen), kunnen later sneller geneigd zijn tot fysiek agressief gedrag als peuter.

Al eerder sprak ik van een onafhankelijke oerkracht die agressie zou kunnen zijn. Maar dat is niet te bewijzen, want er is bijna altijd een oorzaak of uitlokkende prikkel aan te wijzen, maar dat wil niet zeggen dat die altijd direct zichtbaar, meetbaar of bewust beleefd wordt. Agressie is meestal niet zomaar een kracht die ineens uit het niets opduikt, maar het kan wel zo voelen, zeker als de onderliggende oorzaken diep liggen of snel reageren ( bijvoorbeeld reflexmatig of onbewust). Er zijn onbewuste prikkels waarbij iemand zich bedreigd of vernederd voelt zonder dat hij of zij zich daar bewust van is en toch agressief reageert. Hormonen, slaaptekort, pijn of honger kunnen iemand prikkelbaar maken, zonder dat de link naar agressie meteen duidelijk is. Als iemand langdurig spanning opbouwt, kan een relatief kleine aanleiding plots een uitbarsting veroorzaken. Maar veel mensen voelen dat toch als een soort van kracht welke in hen borrelt of over hen heen komt. In situaties van intense stress of woede schakelt het brein over op de zogeheten “ fight or flight “ stand. Agressie is dan instinctief en minder rationeel gestuurd. Sommige filosofieën en psychologische stromingen, zoals Freud’s theorie over de doodsdrift of Jung’s idee van de schaduw, beschouwen agressie als een basale innerlijke kracht die deel uitmaakt van ons mens-zijn. Maar de meerderheid van psychologen en filosofen zien agressie niet zomaar als een losstaande kracht zoals bliksem uit een heldere hemel, maar het kan zich wel zó gedragen als de onderliggende oorzaken diep, onbewust of ingewikkeld zijn. In die zin zit er een mysterieus of primitief element in agressie, dat maakt dat mensen het soms ervaren als iets “ dat bezit van je neemt “. De meeste filosofen erkennen dat agressie bestaat en sterk is, maar sommigen zoals de eerder genoemde Freud, maar ook Hobbes en Nietzsche, zien het als basale kracht die deels functioneel of onvermijdelijk is. Anderen zoals Rousseau, Foucault en Kant vinden dat agressie ontstaat door sociale omstandigheden, culturele invloeden of moreel falen en dus niet “onvermijdelijk “ is. Er is dus zeker geen consensus, maar wel een gedeeld besef dat agressie een fundamentele rol speelt in menselijk gedrag, óf als oerkracht, óf als reactie op sociale, politieke of economische omstandigheden waarin mensen leven.

Wat zijn nu de verschillende uitingen van agressie? Deze zijn zeer uiteenlopend, van subtiele spanningen tot explosieve handelingen. Agressie is namelijk geen enkelvoudig gedrag, maar een emotionele kracht die zich op verschillende manieren kan manifesteren, afhankelijk van persoon, situatie en context. We spreken over fysieke agressie bij slaan, duwen, schoppen, bijten, zelfverwonding, spullen kapot maken en vernieling van eigendom. Verbale agressie bij schreeuwen, schelden, dreigen, beledigen en sarcastisch of kleinerend taalgebruik. Ook bestaat er een vorm van indirecte agressie, dit is de omschrijving van rationele of sociale agressie. Hieronder vallen roddelen, geruchten verspreiden, iemands reputatie beschadigen, iemand sociaal buitensluiten. Een andere vorm is het passief agressief gedrag, zoals stilzwijgen als straf, opzettelijk dingen vergeten of te laat doen, schijnbaar beleefd zijn, maar met onderhuidse steken en cynische opmerkingen, zogenaamd als “grapje “. Deze vorm is vaak een uiting van onuitgesproken boosheid of frustratie, vooral als mensen zich machteloos voelen of bewust of onbewust spanningen, confrontaties of meningsverschillen uit de weg gaan, in plaats van ze open aan te gaan of op te lossen.

 Als iemand kampt met sterke basale agressie, dus diepgewortelde, impulsieve of snel opkomende agressieve neigingen, dan zijn er verschillende behandelingsmogelijkheden afhankelijk van de ernst, oorzaak en context van het gedrag. Allereerst de cognitieve gedragstherapie (CGT), waarbij iemand wordt geleerd om zijn gedachten, emoties en gedragingen te herkennen en te sturen. De therapie is gericht op de vraag: Wat triggert de agressie? Wat zijn de denkpatronen? Hoe kun je anders reageren? Toegepast bij impulscontroleproblemen, boosheidsproblemen en persoonlijkheidsstoornissen. Een ander hulpmiddel is de schematherapie, gericht op dieperliggende emotionele patronen (schema’s) uit de jeugd die de agressie beïnvloeden, zoals verlatingsangst, verwaarlozing, miskenning of machtsstrijd. Wordt toegepast bij hardnekkige gedragsproblemen. Een andere psychotherapeutische benadering is de Mentaliseren Bevorderende Therapie (MBT), welke zich richt op het versterken van het vermogen tot mentaliseren: het vermogen om jezelf en anderen te begrijpen in termen van gedachten, gevoelens, bedoelingen en wensen. Dit vermogen is essentieel voor gezonde relaties en emotieregulatie. Helpt mensen beter te begrijpen wat er in zichzelf en anderen omgaat. Veel gebruikt bij borderline persoonlijkheidsproblematiek, waar agressie vaak voorkomt. Een andere vorm van therapie is de emotieregulatie training of agressie regulatie genoemd. Gericht op het leren herkennen en hanteren van opkomende boosheid. Technieken die hierbij worden gebruikt zijn: ademhalingsoefeningen, time-outs nemen, spanning herkennen in het lichaam en leren uitstellen van een reactie. Deze therapie is bewezen effectief bij mensen met een gewelddadig verleden. In de meeste gevallen zal er een combinatie van bovengenoemde therapieën worden gegeven. Ook medicatie heeft een plaats als ondersteuning bij mentale therapie, zoals antipsychotica, stemming stabiliserende medicatie en antidepressiva bij agressie gepaard met angst, depressie of impulscontrole problemen. Omdat agressie soms binnen een gezinspatroon of relatie ontstaat, is een systeemgerichte aanpak of gezinstherapie belangrijk. Bij kinderen met ernstige agressie is traumatherapie (EMDR of speltherapie) geïndiceerd, vooral als agressie voortkomt uit trauma. Ook sociale vaardigheidstraining om de frustratietolerantie en empathie te vergroten. Ook ouder kind interactietherapie (PCIT) is belangrijk om de opvoedrelatie te verbeteren. Als agressie leidt tot geweld, schade of bedreiging, zijn intensievere opties nodig.

Agressie is geen fenomeen dat we volledig kunnen uitbannen. Het is verweven met onze natuur, maar ook met onze cultuur. Wel kunnen we leren hoe we ermee omgaan, individueel en collectief. In plaats van agressie enkel te veroordelen, moeten we haar proberen te begrijpen. Pas dan kunnen we duurzame oplossingen vinden die niet alleen de symptomen bestrijden, maar ook de oorzaken aanpakken. Een samenleving zonder agressie is misschien een utopie, maar een samenleving die agressie begrijpt en beheerst, is zeker een haalbare optie.


Vuur in mij.

diep in mij brandt vuur

woest en duister van aard

als een vuurspuwende draak

gromt als naderend onweer


mijn vuisten zijn knuisten

tanden die verscheuren

een tijger ontketend

hongerig naar strijd


maar daaronder dieper

waar gloeien verstilt

ligt angst die fluistert

doof me voor ik splijt


agressie, een ziedende zee

die alles wil verslinden

ook mij en jou tezamen

als de storm niet bedaart


dus haal ik diep adem

begin tot tien te tellen

want vuur kan verteren

maar ook licht geven


J.J.v.Verre.